R -variabelen


Variabelen maken in R

Variabelen zijn containers voor het opslaan van gegevenswaarden.

R heeft geen commando voor het declareren van een variabele. Een variabele wordt aangemaakt op het moment dat u er voor het eerst een waarde aan toekent. Gebruik het <- teken om een ​​waarde aan een variabele toe te kennen. Om de variabelewaarde uit te voeren (of af te drukken), typt u gewoon de naam van de variabele:

Voorbeeld

name <- "John"
age <- 40

name   # output "John"
age    # output 40

Uit het bovenstaande voorbeeld, nameen agezijn variabelen , while "John"en 40zijn waarden .

In andere programmeertalen is het gebruikelijk om =als toewijzingsoperator te gebruiken. In R kunnen we zowel =en <-als toewijzingsoperatoren gebruiken.

In <-de meeste gevallen heeft dit echter de voorkeur omdat de =operator in een bepaalde context in R kan worden verboden.


Variabelen afdrukken/uitvoeren

In vergelijking met veel andere programmeertalen hoeft u geen functie te gebruiken om variabelen in R af te drukken/uit te voeren. U kunt gewoon de naam van de variabele typen:

Voorbeeld

name <- "John Doe"

name # auto-print the value of the name variable

R heeft echter wel een print()functie beschikbaar als u deze wilt gebruiken. Dit kan handig zijn als u bekend bent met andere programmeertalen, zoals Python , die vaak een print()functie gebruiken om variabelen uit te voeren.

Voorbeeld

name <- "John Doe"

print(name) # print the value of the name variable

En soms moet u de print()functie gebruiken om code uit te voeren, bijvoorbeeld wanneer u met for lussen werkt (waarover u in een later hoofdstuk meer zult leren):

Voorbeeld

for (x in 1:10) {
  print(x)
}

Conclusie: het is aan jou of je de functie wilt gebruiken print() of niet om code uit te voeren. Als uw code zich echter binnen een R-expressie bevindt (bijvoorbeeld tussen accolades {}zoals in het bovenstaande voorbeeld), gebruikt u de print()functie als u het resultaat wilt uitvoeren.



Elementen samenvoegen

U kunt ook twee of meer elementen samenvoegen of samenvoegen met behulp van de paste()functie.

Om zowel tekst als een variabele te combineren, gebruikt R een komma ( ,):

Voorbeeld

text <- "awesome"

paste("R is", text)

U kunt ook gebruiken ,om een ​​variabele aan een andere variabele toe te voegen:

Voorbeeld

text1 <- "R is"
text2 <- "awesome"

paste(text1, text2)

Voor getallen werkt het +teken als een wiskundige operator:

Voorbeeld

num1 <- 5
num2 <- 10

num1 + num2

Als je een string (tekst) en een getal probeert te combineren, geeft R een foutmelding:

Voorbeeld

num <- 5
text <- "Some text"

num + text

Resultaat:

Error in num + text : non-numeric argument to binary operator

Meerdere variabelen

Met R kunt u dezelfde waarde toewijzen aan meerdere variabelen op één regel:

Voorbeeld

# Assign the same value to multiple variables in one line
var1 <- var2 <- var3 <- "Orange"

# Print variable values
var1
var2
var3

Variabele namen

Een variabele kan een korte naam hebben (zoals x en y) of een meer beschrijvende naam (leeftijd, autonaam, totaal_volume). Regels voor R-variabelen zijn:
  • Een variabelenaam moet beginnen met een letter en kan een combinatie zijn van letters, cijfers, punt(.)
    en onderstrepingsteken(_). Als het begint met een punt (.), kan het niet worden gevolgd door een cijfer.
  • Een variabelenaam mag niet beginnen met een cijfer of onderstrepingsteken (_)
  • Namen van variabelen zijn hoofdlettergevoelig (leeftijd, leeftijd en AGE zijn drie verschillende variabelen)
  • Gereserveerde woorden kunnen niet als variabelen worden gebruikt (TRUE, FALSE, NULL, if...)
# Legal variable names:
myvar <- "John"
my_var <- "John"
myVar <- "John"
MYVAR <- "John"
myvar2 <- "John"
.myvar <- "John"

# Illegal variable names:
2myvar <- "John"
my-var <- "John"
my var <- "John"
_my_var <- "John"
my_v@ar <- "John"
TRUE <- "John"

Onthoud dat namen van variabelen hoofdlettergevoelig zijn!